Geschiedenis van kozijnen
Terwijl de Romeinen reeds volop gebruik maakten
van het glas, werden in andere werelddelen, ramen van openbare
gebouwen nog sporadisch van glas voorzien. De gevelopeningen werden,
ook in privé woningen met dieren huiden of gordijnen afgesloten om
zich te beschermen tegen regen, sneeuw, en koude.
Om niet helemaal in het donker te hoeven leven, werden kleine
openingen in deze luiken aangebracht, was er dan nog niet genoeg
licht, vergrootte men de openingen niet maar werden grotere
aantallen ramen toegepast.
De Romaanse raamarchitectuur ontwikkelde zich hieruit met nog
slechts door kolommen van elkaar gescheiden ramen.
In de midden van de 13e eeuw werden de verdiepingen hoger en ook
de ramen groeiden mee. Er werden twee ramen boven elkaar
geplaatst zo ontstond het kruisraam.
De 15e eeuw bracht twee nieuwe ontwikkelingen. Ten eerste werd
het raam bevestigd in een kozijn en niet meer direct in de muur,
waardoor veel van de voortdurende tocht werd weg genomen. Ten
tweede werd voor het eerst helder vensterglas vervaardigd.
Pas als in de 17e eeuw het kristalglas wordt uitgevonden, begint
de definitieve zegetocht van het vensterglas.
Glas is niet meer uit de gevelarchitectuur weg te denken, door
het glas worden de ramen steeds groter, waardoor steeds meer
licht in de gebouwen wordt toegelaten.
In het begin van de 20e eeuw wordt bijna de totale
geveloppervlak volledig licht doorlatend gemaakt.
Lange tijd was hout voor het maken van kozijnen, ramen en deuren
het enig denkbare materiaal. Ondanks vernuftige raamconstructies
en geavanceerde conserveringstechnieken werd echter vuurdurend
gezocht naar meer duurzaam materiaal als bijvoorbeeld staal,
aluminium, en natuurlijk hout en kunststof als ombouw van het
glas.
In deze tijd is
hardhout en kunststof in de glaswandarchitectuur niet meer
weg te denken. |